Laboratoria investeerden de afgelopen maanden miljoenen euro’s in nieuwe meetinstrumenten voor de analyse van PFAS-stoffen. Ook de validatie van de testmethode is in volle gang. “Begin oktober is er genoeg capaciteit om aan de sterk toegenomen vraag te voldoen”, stelt Jaap-Willem Hutter, voorzitter sector Milieu van Fenelab en technisch-directeur van SYNLAB Analytics & Services in Rotterdam.
De laboratoria kregen met name sinds begin juli steeds meer monsters voor de analyse van poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) aangeboden. Dit zijn door de mens gemaakte stoffen die van nature niet in het milieu voorkomen, zoals GenX, PFOA en PFOS. De overheid heeft verschillende PFAS stoffen – gezien de eigenschappen – aangemerkt als (potentiële) zeer zorgwekkende stoffen. Ze zijn in veel producten, zoals textiel, verf en blusschuim, toegepast en zitten nu onder andere in de bodem, in bagger en in het oppervlaktewater.
Het is nog onduidelijk wat nu precies het effect is van de PFAS-stoffen op mens en milieu. Ook ontbrak het aan een norm. Daarom voerde het RIVM voor het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I en W) het afgelopen jaar onderzoek uit naar de PFAS-stoffen. Op basis van het onderzoek stelde het ministerie begin juli tijdelijke normen vast. Afhankelijk van de toepassing mag er maximaal 0,1 microgram per kilo in PFAS-houdende grond en baggerspecie zitten voor bijvoorbeeld toepassing in grondwaterbeschermingsgebieden en onder oppervlaktewater. Voor de meeste andere toepassingen geldt een grenswaarde van 3 tot 7 microgram per kilo, afhankelijk van de component.
(zie ook: Normontwerp NEN 5744 ‘Bodem – Monsterneming van grondwater’ )
Vertegenwoordigers van het ministerie van I en W, Rijkswaterstaat en Fenelab overlegden in de weken voor de publicatie van de tijdelijke norm begin juli intensief over welke stoffen laboratoria nu precies zouden moeten kunnen meten. “Aanvankelijk ging het om twee stoffen, PFOA en PFOS”, zegt Hutter. “Uiteindelijk zijn wij op dertig PFAS-verbindingen uitgekomen, mede omdat Rijkswaterstaat steeds meer PFAS-stoffen in projecten aantrof.”
Laboratoria hadden in eerste instantie niet genoeg capaciteit om de 30 componenten te meten. Daarom investeerden ze miljoenen euro’s in nieuwe meetinstrumenten. Ook de validatie van de testmethode is momenteel in volle gang. “Begin oktober is er genoeg capaciteit om aan de sterk toegenomen vraag te voldoen”, stelt Hutter.
De aanvankelijk beperkte capaciteit van laboratoria is zeker niet de reden voor uitstel en mogelijk zelfs afstel van infrastructurele werken, benadrukt de voorzitter van de sector Milieu. Dat was immers de teneur in vele berichten in de pers. ”De belangrijkste vraag over eventuele vertragingen of zelfs afstel van projecten is of de grond uiteindelijk kan worden toegepast. Dat is gekoppeld aan de door de overheid vastgelegde grenswaarden voor veilig gebruik.” Die zijn naar verwachting in 2020 bekend als het RIVM-onderzoek is afgerond.
Staatssecretaris Van Veldhoven van het ministerie van I en W schrijft in een Kamerbrief van 10 september dat de tijdelijke norm van 0,1 microgram geen extra eisen oplegt aan de verplaatsing van grond- en baggerspecie. Volgens haar betekent het juist een verduidelijking van de mogelijkheden om grond- en baggerspecie met een zeer geringe hoeveelheid PFAS te verzetten.
Van Veldhoven reageert in de brief op vragen van de Tweede Kamerleden Ziengs, Weverling en Dijkstra (allen VVD). Op de vraag welke capaciteit de laboratoria per 1 oktober hebben om de PFAS-stoffen te analyseren, antwoordt de staatssecretaris dat een aantal laboratoria heeft aangegeven dat de doorlooptijd momenteel 1 tot 2 weken is. Deze termijn is volgens haar goed te overzien voor projecten. Het RIVM gaat alle nog te verzamelen meetdata analyseren om een landelijk beeld van PFAS te krijgen. Op basis daarvan wil Van Veldhoven met gemeenten, provincies en waterschappen nagaan wat de omvang van het probleem is en waar en welke actie door wie eventueel ondernomen moet worden om het probleem te beheersen.
Lees ook: Fenelab persbericht PFAS